“Dat is een sava kleedje” hoorde ik onlangs. “Ja, dat is sava” antwoordde het meisje ernaast.
Het duurde even voor ik begreep dat ze ‘ça va’ bedoelden en vervolgens kon ik niet anders dan luidop in de lach schieten.
Lang geleden, toen de dieren nog spraken, was ‘ça va’ immers in de eerste plaats Frans. Letterlijk mocht je dit interpreteren als ‘het gaat’, maar in algemene zin bedoelden de mensen vaak een ietsje meer. Zoiets als ‘ik ben niet overenthousiast, maar ik kan ermee leven’.
Maar ondertussen betekent ‘ça va’ in Vlaanderen veel meer dan ‘ik kan ermee leven’, want een ‘ça va kleedje’ dat is er eentje dat je echt wel graag wil hebben! Met andere woorden: een ‘ça va kleedje is nice‘.
Het gebruik van ‘ça va’ als bijvoeglijk naamwoord klinkt mij, als taalkundige met – ik geef het grif toe – taalpuriteinse trekjes, vreemd in de oren.
Is het taalkundig wel ça va om ça va te pas en te onpas te gebruiken?
De taalfilosofische vraag die bij me opkomt is dan ook: ‘Is het taalkundig wel ça va om ça va te pas en te onpas te gebruiken? En zo ja, hoe ça va is dat voor onze taaleigenheid? Is dat wel ça va voor het Vlaams dat we toch koesteren? Met andere woorden: is het gebruik van ça va wel ça va?’
Weet je inmiddels niet zo goed meer of het al dan niet ça va is? Dan heb ik voor jullie een linkje opgesnord met een duidelijk overzichtje van wat een bijvoeglijk naamwoord nu weer precies is en hoe je het correct kan gebruiken.
Zo kan je ça va dan toch op een ça va manier gebruiken!